Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag

O nee, het is een meisje!

Krak, krak, krak. Er sluipt iemand de trap op naar boven. Ik word er wakker van. Net nu ik zo lekker aan het wegdoezelen was, kreun.

Het is zondagochtend. Manlief is met onze zoon naar beneden gegaan, zodat ik nog wat kan slapen. Aanvankelijk lukte het me niet om weer in slaap te vallen. Maar net toen ik me afvroeg of ik het niet beter kon opgeven, begon ik toch nog in te dommelen. Tot nu dus.

“Daniël!” hoor ik mijn echtgenoot half en half fluisterend roepen. “Zo maak je mama nog wakker.” Het gekraak op de trap verstomd.
“Laat maar, ik ben al wakker”, roep ik vanuit de slaapkamer. “Wat is er aan de hand?” vraag ik nog half versuft.
“Meneer mocht alvast zijn ‘paasei’ openen, maar er zat iets stoms in. En nu is hij boos op mij omdat ik het gekocht heb”, legt papa uit.
Even ter verduidelijking: het gaat om een surprise-ei. Je weet wel, zo’n dun chocolade-ei waar een speelgoedprulletje in zit. Of het nu hartje winter of volop zomer is, zoonlief noemt het steevast een paasei.

“Ga jij even bij hem kijken? Tegen mij wil hij niks meer zeggen”, vraagt manlief me. Ik vermoed dat zoonlief naar zijn slaapkamer is gegaan. En ja hoor, daar ligt hij. Opgekruld onder de deken. Er klinkt een gesmoorde snik onder vandaan. “Ik ben het”, zeg ik zachtjes. Hij komt half overeind en werpt zich in mijn open armen. Ik wrijf met mijn hand over zijn rug, daar wordt hij rustig van. Zo zitten we een paar minuutjes samen.

En dan ineens is het klaar. De donderwolk boven zijn hoofd is als sneeuw voor de zon verdwenen. Alsof er niks gebeurd is. Jantje huilt, Jantje lacht. Wonderbaarlijk toch hè, hoe dat bij kinderen werkt.

Als ik even later mijn ontbijt achter de kiezen heb, durf ik het wel aan: “Wat zat er nu eigenlijk in het ei?” vraag ik mijn zoontje terloops. Hij laat het zien. Het is een poppetje, een meisje. In een knalroze jurk. The horror. En met blauw haar.

“Je kunt er helemaal niets mee doen”, verzucht hij. Tot nu toe heeft hij altijd geluk gehad met zijn ‘paaseieren’. Er zat een keer een autootje in, waarmee hij kon rijden. Een andere keer een robotje met wascovoetjes, waarmee hij kon tekenen. En tweemaal een tovenaar met een verfkwastje onder zijn punthoed en kleine verfstaaltjes. Maar dit!?! Blèh, niks aan. Een prulletje voor meisjes.

“Misschien wil een meisje uit de klas het wel met je ruilen”, opper ik. Terwijl hij erover nadenkt, werpt hij nog eens een blik op de bijsluiter van het speelgoedje. Ik kijk mee. En dan zien we het: je moet het poppetje in de zon zetten. Dan geven haar haren licht in het donker. Snel zet zoonlief het door hem verfoeide meisje in de vensterbank. Hij wacht een paar seconden en rent er dan mee naar een donker hoekje in de gang. Ik loop achter hem aan. Hij zet het poppetje neer en vouwt zijn handen eromheen om het nog donkerder te maken. “Kijk eens, mama”, roept hij enthousiast. Ik gluur tussen zijn vingers door en ja hoor: de blauwe haren van het meisje lichten op in het donker.
“Gelukkig zie ik het poppetje zelf niet”, concludeert zoonlief tevreden.

Zo zie je maar weer. Meisjes vallen best wel mee. Vooral als ze blauw glow-in-the-dark haar hebben. 😊  

Blij (met een) ei

Ik kijk door het keukenraam terwijl ik een pot thee zet. Het valt me meteen op dat Bruintje de kip onrustig is. Ze gaat het nachthok in. Om er vrijwel direct daarna weer uit te komen. Normaal gezien gaan de kippen overdag nooit hun hok in. Enkel en alleen om te slapen.

Ze scharrelt wat en gaat dan opnieuw naar binnen. Dat kan volgens mij maar één ding betekenen: ze staat op het punt haar eerste ei te leggen. Ik vond haar kam en lellen de laatste dagen al zo intens rood. En ze heeft er inmiddels al een tijdje de leeftijd voor. Ik denk aan zoonlief die op school is en nog van niets weet. Wat zal hij blij zijn! Hij kijkt er al zo lang naar uit, naar het eerste ei van zijn geliefde kipjes.

Als ik de kippen een stukje brood breng, doet Bruintje weer vreemd. Ze vliegt tussen het eten door ineens bij de afrastering op. Ik besluit het hek maar even open te zetten. Dan kan ze lekker wat in de tuin rondscharrelen. Dat doen we sinds kort trouwens sowieso elke dag. Niet dat ze weinig ruimte hebben, hoor. Ze hebben met zijn drieën een behoorlijk groot omheind stuk grond tot hun beschikking. Maar dat hebben ze inmiddels al helemaal kaalgevreten. Er staat geen grassprietje meer op. En ze genieten er duidelijk van om op avontuur te gaan in een hun onbekende wereld. Het enige nadeel is dat we ze niet uit het oog mogen verliezen als ze los rondlopen, want er vliegt regelmatig een roofvogel over. Die heeft al een keer een duif te grazen genomen, dus die zal zijn klauw ook niet omdraaien voor een klein sappig kippetje.

Dus daar sta ik dan, in de tuin op de kipjes te letten. Bruintje komt naar me toe en neemt een houding aan alsof ze op me wil springen. Ze springt regelmatig ergens op, dus ik weet precies hoe dat eruit ziet. Eerst kijk ik haar wat bevreemd aan, maar al snel wint mijn weke moederhart het van mijn ongemakkelijke gevoel. Ik leef met haar mee. Ze moet haar eerste ei leggen en weet duidelijk niet wat haar overkomt. Niet lachen, hè, maar ik ben dus op mijn hurken gaan zitten met mijn capuchon over mijn hoofd getrokken. En ja hoor, mevrouw sprong meteen op mijn rug. Ik voel hoe ze haar snavel aan mijn jas afveegt en er weer afspringt. En me vervolgens aankijkt met een blik die boekdelen spreekt: ze wil nog eens. En dus laat ik haar nogmaals op mijn rug springen. Daarna is het klaar.

Niet veel later loopt ze terug naar de ren en gaat het nachthok weer binnen. Zou het nu dan gaan gebeuren? vraag ik me af. Maar nee, hoor. Ze komt er weer uit. Och arme, ze kan haar ei niet kwijt. Letterlijk en figuurlijk.

Dan is het tijd om zoonlief van school te halen. Onderweg naar huis vertel ik hem over het vreemde gedrag van Bruintje. En dat ik denk dat ze een ei gaat leggen. Nou, je kunt je vast wel voorstellen dat hij er bij thuiskomst als de kippen bij was om in het nestkastje te gaan kijken. En ja hoor, daar in het stro lag het. Een prachtig klein eitje. Uiterst voorzichtig pakt zoonlief het in zijn handen. Zijn blik een en al verwondering. Wat een ontroerend moment. Het allereerste ei.

Nadat ik een foto heb genomen, snel ik naar binnen om een van de opgespaarde eierdoosjes te halen. Om er vervolgens achter te komen dat die allemaal opgebruikt zijn voor knutselwerkjes. Gelukkig heb ik nog een doosje eieren in de koelkast staan. Ik doe de supermarkteieren in een schaaltje en daarna mag zoonlief voorzichtig het ei van Bruintje in het doosje doen.

Zo’n schattig klein eitje vergeleken met een supermarktei

Bruintje lijkt ondertussen gelukkig weer helemaal de oude. Ze scharrelt rustig rond met haar twee vriendinnetjes. En komt ook meteen eten als ik ze hun avondgraantjes breng. Maar tegen de tijd dat ze op stok gaan, zie ik dat alleen Bruintje nog buiten is. Zelfs Witje, de benjamin van het stel die altijd als laatste naar bed gaat, is al binnen. Ik kijk naar Bruintje en zie hoe ze roerloos voor de opening van het kippenhok blijft staan. Het begint al te schemeren. Maar ze gaat nog altijd niet naar binnen. Alsof ze bang is dat haar dan weer hetzelfde te wachten staat. Het was vast een zware bevalling. Net als ik me afvraag of ik haar moet helpen, gaat ze naar binnen. Ik ben ontzettend trots op haar.

Diezelfde avond nog maakt zoonlief een stripverhaal over de blijde gebeurtenis. Echt prachtig. Hij is diep onder de indruk van het eerste ei. En ik van zijn tekening.

Als ik ’s avonds naar bed ga, kijk ik nog even naar mijn slapende zoon. Hij ligt heel tevreden te slapen. Als een blij ei.

Ik touw ook van jou

“Zou papa er al zijn?” vraagt zoonlief zich hardop af. Hij begint voor de zekerheid nog wat harder te fietsen. Het is erg om te moeten toegeven, maar ik kan hem nauwelijks bijbenen. En ik kan er moeilijk mijn fiets de schuld van geven – hij rijdt nota bene op een kinderfiets! Mijn conditie is gewoon niet meer wat het geweest is. Zeker niet na al die luie feestdagen waarin het grootste deel van mijn beweging bestond uit het naar mijn mond brengen van mijn vork.

Lichtjes buiten adem – enfin, ik toch – komen we bij het bos aan. We zetten onze fietsen tegen een boom en wachten op papa. Die komt met de auto omdat zijn fiets kapot bleek te zijn. De mazzelaar.

Als we even later compleet zijn, trekken we het bos in. Het is zalig winterweer. Windstil en het zonnetje komt zelfs nog even piepen. Lekker warm ingepakt is het nu echt genieten buiten. Terwijl ik vooroploop en me aan de majestueuze oude bomen vergaap, zijn vader en zoon naarstig op zoek naar geschikte takken om een pijl en boog mee te maken. Want dat is wat zoonlief heel graag wil hebben, sinds een vriendje tijdens een videochat zijn boogschietkunsten aan hem toonde.

Het is nog niet zo gemakkelijk om een goede tak voor de boog te vinden. De een na de andere tak die ze oprapen en uitproberen, krakt meteen doormidden. Tja, wat wil je. Die liggen al de hele herfst op de natte grond te rotten. Maar net als ik zeg dat ze in de lente misschien meer succes zullen hebben, houdt zoonlief juichend een stevige, licht krommende tak in zijn handen. Perfect om de boog van te maken.
“Nu heb je het belangrijkste al,” zeg ik glimlachend tegen hem. Hij kijkt me aan. “Het allerbelangrijkste had ik al. Al héél lang.”
Mijn hart maakt een sprongetje. Wat ontzettend lief. Hij bedoelt ons natuurlijk!
“Touw,” zegt hij droog.

Mijn schaterlach weerkaatst tegen de bomen. Wat is het toch een heerlijk joch. Ik trek hem dicht tegen me aan. Ik touw ook van jou.

Er moest ook een kleine pijl en boog mee naar huis.

Een droom van een cadeau

Je schoentje zetten is altijd een beetje feest. Maar afgelopen donderdag was het dubbel feest: zoonlief mocht een extra schoen meenemen naar school om in de klas te zetten.

Hij heeft er hoge verwachtingen van en neemt zelfs de woorden ‘grote cadeaus’ in de mond. Om teleurstellingen te voorkomen, vertel ik hem voorzichtig dat de Sint op school waarschijnlijk eerder iets lekkers in zijn schoen zal stoppen.
Als ik hem vrijdagmiddag uit school haal, blijkt dat we allebei een beetje gelijk hadden: er zat allerlei lekkers in de schoentjes, maar er lagen ook speelgoedcadeaus voor de hele klas.

Normaal gezien vertelt zoonlief weinig tot niets over school. Maar ’s avonds bij het eten vertelt hij in geuren en kleuren hoe ze met zijn allen met de nieuwe nerfgeweren hebben gespeeld in het klaslokaal. De jongens tegen de meisjes.
“Omdat de meisjes zwak waren (sorry dames, zijn woorden), deed de juf ook mee,” zegt hij opgetogen. Zijn ogen glinsteren als hij verder vertelt: “Ik heb de juf een paar keer geraakt!” Trots gaat hij verder: “Mij konden ze eerst niet raken, want ik verplaatste me steeds en hield mijn boekentas voor me.”

We hangen aan zijn lippen. Het klinkt als één groot feest. Wat een superleuk cadeau, denk ik glimlachend terwijl ik naar mijn enthousiaste zoon kijk. En wat tof van de juf dat ze er in de klas mee mochten spelen. Dan moet hij hard lachen. “Eén keer schoot ik vlak over M. haar hoofd. Ik denk dat er een stukje van haar haar is afgegaan.”

Ik zie het al helemaal voor me. Een bende uitgelaten kinderen die elkaar vanachter de tafels en stoelen met zachte pijltjes bestoken. De juf die zich door hun enthousiasme laat meevoeren en zelf weer even kind wordt.
Man, man, wat zou ik hier graag foto’s of een filmpje van zien. Maar als de juf zelf ook meedeed, zullen die er vast niet zijn.
“Heeft er iemand foto’s gemaakt?” vraag ik mijn zoontje weinig hoopvol.
“Nee, want de juf haar gsm was leeg.”
Spijtig.

Als hij vervolgens vertelt dat ze een pak aanhadden met een rode cirkel erop, ben ik even verward. Zouden het dan toch eerder een soort lasergeweren zijn? Maar nee, hij verzekert me dat het nerfgeweren waren. Hij heeft er zelf ook een thuis, dus hij weet hoe die eruitzien. Enfin, ze hebben zich er in ieder geval goed mee geamuseerd, dat is wel duidelijk.

Later die avond als zoonlief al lekker ligt te slapen, app ik met de mama van een klasgenootje. Tussendoor vraag ik haar of haar zoontje ook over de nerfgeweren heeft verteld die ze in de klas hebben gekregen. Ze antwoordt dat ze blijkbaar veel speelgoed hebben gehad.

De volgende ochtend appt ze me dat haar zoon zegt dat daar echter geen nerfgeweren bij waren. Ik frons mijn wenkbrauwen. Dat is vreemd. Ik loop naar zoonlief toe en vraag het hem. “O ja, dat was een droom. Dat ben ik nog vergeten te zeggen,” antwoordt hij laconiek.

Knijp me even.